Abou Imran, voorman van Sharia4Belgium, is vanwege een aantal uitspraken die hij gedaan heeft veroordeeld tot twee jaar celstraf. Niet omdat zijn uitspraken oproepen tot geweld of andere handelingen die door de Belgische wet verboden zijn, maar omdat zijn uitspraken tot “haat” aan zouden zetten. De Openbaar Aanklager in de zaak zei: “Met zijn wansmakelijk, haatdragend en pseudoreligieus gewauwel zet hij moslims aan tot haat. Het is nu wachten tot een andere dwaas tot de actie overgaat.” De rechter volgde deze redenatie en veroordeelde Abou Imraan daarom, omdat “het taalgebruik in de opeenvolgende filmpjes telkens provocatiever en agressiever wordt en dat is een werkelijk gevaar voor de openbare orde”.

De misdaad in de woorden van Abou Imran is dus dat het mogelijk is dat iemand anders ze begrijpt als een oproep tot geweld. Alhoewel iedereen het erover eens is, zo moet tegelijkertijd gezegd worden, dat Abou Imran zijn woorden niet als oproep tot geweld bedoeld heeft – want dan zou hij zeker voor “aanzetten tot geweld” vervolgd zijn, in plaats van voor het veel zwakkere “aanzetten tot haat”. Hoe rechtvaardig is dit?

Allereerst moet gezegd worden dat Abou Imran uitspraken heeft gedaan waar we als Partij niet achter staan en een methode hanteert dat niet de onze is, dit is duidelijk. En velen zullen zeggen dat het ten zeerste gerechtvaardigd is. Abou Imran provoceert namelijk heel duidelijk met zijn uitspraken. De mensen tegen wie hij zich keert haalt hij het bloed onder de nagels vandaan. Zij zullen dus zeker haat ontwikkelen voor hem, want het is vaak zijn bedoeling om hen te kwesten. Omdat niet iedereen zijn emoties altijd even goed onder controle heeft, bestaat er een goede kans dat ooit iemand Abou Imran een klap zal verkopen in reactie op wat hij zegt. Dus Abou Imran heeft inderdaad tot haat aangezet en het niet valt uit te sluiten dat deze haat ooit tot geweld zal leiden.

Maar deze haat is natuurlijk niet hetgeen waarvoor Abou Imran veroordeeld is geworden. Hij is veroordeeld voor zijn openlijke afwijzing van de ideeën van de westerse beschaving, zoals democratie; zijn verwerping van de organisaties die op deze ideeën gebaseerd zijn, zoals de Belgische staat en de Verenigde Naties; en zijn tirades tegen de personen die volgens hem deze ideeën en organisaties vertegenwoordigen. Omdat, zo zegt de Belgische staat, mensen beïnvloedt kunnen worden door deze visies van Abou Imran, sommigen waarvan dan eventueel tot geweld over kunnen gaan tegen deze ideeën, organisaties of personen. Wanneer het aankomt op “rechtvaardigheid” dan vallen hier toch wel enige kanttekeningen bij te plaatsen.

Ten eerste. Het verbod op “aanzetten tot geweld” wordt eenvoudig begrepen door het verstand. Van aanzetten tot geweld is immers sprake wanneer men spreekt met de duidelijk intentie om anderen tot geweld te bewegen. En wanneer iemand met deze duidelijke intentie spreekt, en iemand anders de daad bij het woord voegt, dan is het normaal dat iets van de verantwoordelijkheid voor het geweld aan de spreker wordt toegeschreven. Bij het “aanzetten tot haat” is de relatie tussen het geweld en de spreker niet zo eenduidig, echter. Bij “aanzetten tot haat” wordt immers onderkend dat de spreker niet de intentie had om anderen aan te zetten tot geweld. Hoe kan men het dan rechtvaardigen dat de spreker toch medeverantwoordelijk wordt gehouden voor geweld als dit plaatsvind?

Ten tweede. Bij het verbod op “aanzetten tot haat” wordt de spreker niet medeverantwoordelijk gehouden voor geweld als dit inderdaad plaatsvind. Hij wordt gestraft omdat er een mogelijkheid bestaat dat iemand geweld verricht daar hij het met de spreker eens is. Onder het verbod op “aanzetten tot haat” kan men dus medeverantwoordelijk gesteld worden voor een misdaad zonder dat er een misdaad is gepleegd! Hoe valt dit te rechtvaardigen?

Ten derde. Er is ook de kwestie van wie bepaalt of er een mogelijkheid bestaat dat iemand geweld verricht omdat hij het met een spreker eens is. Omdat mensen geregeld van mening verschillen kan het zijn dat de ene persoon betreffende een uitspraak denkt “dit kan iemand wel eens tot geweld leiden”, terwijl een andere persoon betreffende dezelfde uitspraak denkt “dit kan iemand wel eens van geweld afhouden”. Neem bijvoorbeeld de mening van Hizb ut Tahrir dat de Islamitische Staat gevestigd moet worden in de Islamitische wereld en dat dit zonder geweld moet gebeuren. De meeste mensen zien hierin een afwijzing van geweld. Maar er zijn ook mensen die zeggen dat sommigen hierdoor juist tot geweld aangezet worden! Afhankelijk van wie de aanklager is kan men voor één en dezelfde uitspraak dus soms wel aangeklaagd worden op basis van “aanzetten tot haat”, en soms niet. Hoe valt dit te rechtvaardigen?

Ten vierde. In het verlengde van het derde punt is het ook mogelijk dat de ene persoon wel aangeklaagd wordt voor een uitspraak, maar een andere persoon die in principe dezelfde uitspraak doet – of een nog meer schokkende– niet. De veroordeling van Abou Imran is een voorbeeld hiervan. Want terwijl men geoordeeld heeft dat sommige mensen wel eens gewelddadig zouden kunnen worden ten gevolge van zijn woorden, ziet blijkbaar niemand een probleem in woorden als van Filp Dewinter: “(Dit alles) maakt van de islam niet alleen een verstarde, maar ook een bijzonder gevaarlijke godsdienst. … De islam is de erfvijand.”; “(Islam) is een sluipend gif”; en “Met de massa-immigratie hebben we het paard van Troje van de islam binnengehaald”. Deze woorden proberen in de mensen een doodsangst op te roepen voor Islam en de moslims en hebben dus een grote kans gevolgd te worden door geweld. Want op doodsangst reageert de mens maar met één van twee manieren: hij vlucht of hij vecht.

Duidelijk is dus dat in de veroordeling van Abou Imran voor “aanzetten tot haat” geen rechtvaardigheid is. Ook omdat er in geval van “aanzetten tot haat” feitelijk nooit sprake kan zijn van rechtvaardigheid.

Wat de Belgische staat met haar veroordeling van Abou Imran heeft aangetoond is dat zij er betreffende de moslims racistische ideeën op na houdt. Want met haar verschillende behandeling van Abou Imran en Filip Dewinter zegt de Belgische staat feitelijk dat moslims de neiging hebben om haat om te zetten in geweld, maar de blanke Europeanen tot wie Dewinter zich richt niet. Dit is niet enkel racistisch, het is ook fout: haalde de terrorist van Oslo, Anders Breivik, Dewinter immers niet verschillende malen aan in zijn manifest als inspiratiebron?

Belangrijker nog, echter, is dat de Belgische staat met haar veroordeling van Abou Imran zich zelf strafbaar maakt aan “aanzetten tot haat”. Zij beschuldigt de moslims er van een speciale neiging tot geweld te hebben. Dit zal sommige mensen zeker bang maken voor de moslims. En daar angst zoals gezegd een belangrijke drijfveer voor haat is, is het niet onvoorstelbaar dat in reactie op de veroordeling van Abou Imran iemand het advies in het aloude spreekwoord “de aanval is de beste verdediging” zal volgen.

Okay Pala

Lidvertegenwoordiger van Hizb ut Tahrir Nederland

Deel op social media

De officiële meningen van Hizb ut Tahrir zijn die welke zijn opgenomen in verklaringen in naam van de verschillende provinciale bureaus (Wilajaat), de verschillende media bureaus van Hizb ut Tahrir, en de verklaringen van de officiële woordvoerders en media vertegenwoordigers van Hizb ut Tahrir. Enige andere verklaring, zelfs als deze gepubliceerd is op officiële websites of in magazines, is de mening van de auteurs van de artikelen en niet de van Hizb ut Tahrir. Toestemming is gegeven om alles wat gepubliceerd is door Hizb ut Tahrir of de websites van Hizb ut Tahrir te kopiëren, citeren of publiceren, op voorwaarde dat het citaat trouw blijft aan de betekenis, zonder selectieve citaten welke de betekenis vervormen of welke een onjuiste interpretatie portretteren, en op voorwaarde dat het citaat wordt toegeschreven aan de bron.

Hizb ut Tahrir | Nederland